We zaten op een bankje ergens bij de eettentjes, het was al donker, en er kwamen de hele tijd mensen om een vuurtje vragen of een sigaret.
Nu een meisje van begin twintig, grote glimlach, wippend van haar ene been op haar andere. “Hoi mag ik jullie aansteker misschien even lenen?”
Ze nam een bescheiden hijsje en bleef staan. “Zo. Hoe is het met jullie?”
“Goed, met jou?”
“Ja ook goed, alleen morgen van één tot vijf ’s nachts werken.” Ze praatte snel maar goed gearticuleerd.
“Echt?”
“Ja.”
“Huh wat dan?”
“De crêperie is nog tot vijf uur open.”
“Oh, hier op het festival?”
“Ja.” Klein hijsje.
“Is die nog tot zo laat open?”
“Ja en het is dan nog best druk.”
“Ben je vrijwilliger?”
“Nee ik krijg gewoon betaald.” Ze wipte naar haar andere been.
“Is het leuk?” vroeg ik.
“Ja het is wel hard werken, ik kan niet zo goed crêpes bakken dus ik sta bij de vulling, dan moet je echt overzicht houden want het gaat maar door en die wil dit erop en die wil dat en die bonnetjes zijn heel slecht te lezen dus ja.”
“Maar wel leuk?”
“Ja.” Weer die grote glimlach. “Volgens mij zoeken ze altijd mensen hoor.”
“Hoe moet dat dan?”
“Crêpes bakken?”
“Ja?”
“Nou je doet het beslag op de bakplaat, nee eerst de bakplaat een beetje invetten met een kwastje met boter, dan het beslag erop, in het midden, en dan verspreiden met zo’n houten ding over de hele plaat dat het een dun laagje is overal en als-ie droog is losmaken met een soort platte mes, dan optillen en omdraaien en weer even wachten en dan kan-ie gevuld worden met wat je maar wil, nutella of aardbeien of caramel-zeezout, dat is echt de lekkerste, en dan vouw je er een een soort pizzapunt van en… dat is het eigenlijk.” Ze had haar armen gespreid.
Het viel even stil. Nog steeds die grote glimlach. “Nou ik ga weer,” zei ze. “Doeidoeiii.”